NL | FR

De oester gaat kopje onder

Echte fijnproevers zijn verlekkerd op de gewone, platte of Zeeuwse oester (Ostrea edulis), maar helaas is deze zeldzaam en duur geworden. In de tweede helft van de negentiende eeuw was hij een groot commercieel succes, maar ondertussen is hij bijna vergeten. Nu eten we vooral de Japanse oester (Crassostrea gigas), die een diepe schelp heeft.

De achteruitgang van de gewone oester is een lange geschiedenis. In de vroege 19e eeuw waren er bij ons nog uitgestrekte oesterbanken van deze soort. De meeste lagen op grindvelden een eind uit de kust, tussen 20 en 40 meter onder de zeespiegel. Vanaf de 18e eeuw werden oesters commercieel gekweekt: de jonge oesters werden uitgezet in parken in ondiep en minder zout water. Daar kregen ze hun typische verfijnde smaak, want in volle zee worden oesters bitter en dus minder lekker. Ook bij Oostende bevonden zich dergelijke oesterparken. We mogen hierbij niet vergeten dat hiervoor wilde oesters uit volle zee moesten aangevoerd worden, om ze daarna verder te kweken. Deze soort leeft immers bij voorkeur onder de laagwaterlijn.

We weten nu dat Engelse vissers tussen 1868 en 1875 onze oesterbanken hadden leeggevist. Op de bodem bleven slechts enkele oesters over. Gustave Gilson, de Belgische pionier van de moderne oceanografie, verzamelde rond 1905 enkele tientallen exemplaren, vooral op de grindvelden rond de Hinderbanken, op een diepte van 30 tot 35 meter. Om de oesterparken te bevoorraden werden er talrijke wilde oesterbanken één na één verwoest: deze prachtige oases vol onderwaterleven zouden er nooit meer bovenop komen. In het begin van de 20e eeuw was het volledig afgelopen met de bloeiende handel in platte oesters.

Om het oestertekort op te vangen, werden uitheemse soorten uitgezet. Al tientallen jaren overheerst de Japanse oester, Crassostrea gigas, de markt. Deze 'holle' oester gedijt immers uitstekend in de getijdenzone (tussen laag- en hoogwaterlijn); hij is gemakkelijk te kweken en hij is ziektebestendig. Op de pier van Zeebrugge en in de havens leven er heel veel Japanse oesters. Ze nemen de plaats in van de gewone mossel, de soort die daar normaal zou overheersen. Daarom wordt de Japanse oester als een 'invasieve' soort beschouwd. Toch is het in geen geval zijn schuld dat de gewone oester verdween, want deze soort heeft een voorkeur voor het dieper water verder uit de kust.

Ook in de twintigste eeuw slaagt de gewone oester er niet in om zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied weer in te nemen. Dit is eenvoudigweg aan de sleepvisserij toe te schrijven.

In het Belgische deel van de Noordzee zijn er sinds 1920 trawlers (vissersschepen met een trechtervormig net) aan het werk op plaatsen die geschikt zijn voor oesterbanken. Sinds de jaren 1960 trekken echter steeds krachtiger schepen zware sleepnetten over de zeebodem, die ze zo ernstig beschadigen. Sommige zones zijn nu al volledig vernietigd. Indien deze praktijk zou stoppen, zou een heel deel van de voor deze habitat typische fauna zich weer kunnen herstellen. En hiertoe behoort ook de gewone oester, die dringend beschermd moet worden, zoals Gilson reeds in 1921 wist. Het betreft hier namelijk een van de 'hotspots' voor de biodiversiteit van de Noordzeebodem. Onlangs keurde de Europese commissie de door België gevraagde bescherming van deze gebieden goed.


Deel